Elementen aanpassen

    De positie van elementen wijzigen

    Gebruik een van de volgende methoden om de meeste partituurelementen te verplaatsen:

    • Klik en sleep het element met je muis. Je kunt de beweging beperken tot een verticale of horizontale rechte lijn door op Shift te drukken voordat je gaat slepen (zie ook uitlijnen op raster).
    • Druk op de pijltjestoetsen op het toetsenbord, afzonderlijk voor kleine stappen (0,1 sp) of in combinatie met Ctrl (Mac: ) voor grotere stappen (1 sp).
    • Pas de horizontale en verticale correctie aan in het Eigenschappen paneel.

    Bepaalde partituurelementen, zoals articulaties, ornamenten, symbolen, noten en rusten, kunnen alleen worden verplaatst met de pijltoetsen op het toetsenbord nadat het element in "Bewerkmodus" is geplaatst. Om deze elementen met de pijltjestoetsen te verplaatsen:

    1. Klik met de rechtermuisknop op het gewenste element
    2. Selecteer Bewerk element om het object in "Bewerkmodus" te plaatsen of gebruik de sneltoetsen F2 of Alt+Shift+E (Mac: +Shift+E)
    3. Gebruik de toetsen om het object te verplaatsen in stappen van 0,5 sp of klik en sleep het met de muis

    De vorm van elementen veranderen

    Om de vorm van elementen zoals bogen en overbindingen te wijzigen nadat ze aan de partituur zijn toegevoegd:

    1. Klik op de boog of overbinding die moet worden aangepast
    2. Klik en sleep de aanpassingsgrepen die rond het element verschijnen (N.b. rode letters in het onderstaande diagram zijn alleen ter referentie)
      Vorm aanpassen

    Hierbij geldt dat:

    • Handgrepen B, C en D veranderen de vorm van de kromme op dat punt
    • Handgrepen A en E passen de lengte van het element aan (dit kan ook worden bereikt door op Shift+/ te drukken om de uiteinden één akkoord/rust tegelijk te verplaatsen)
    • Handgreep F herpositioneert de hele lijn zonder de vorm of lengte te veranderen

    Als je de noot wilt wijzigen waaraan een legatoboog of overbinding is gekoppeld, is de aanbevolen methode om de hierboven beschreven sneltoetsen te gebruiken (Shift+/). Dit is de meest efficiënte manier om zowel het visuele bereik als het afspeelbereik van noten die worden omgeven door een boog of een overbinding te veranderen.

    Werken met lijnen

    Het bereik van een lijn wijzigen

    De begin- en eindpunten van een lijn wijzigen:

    1. Selecteer de lijn om de aanpassingsgrepen zichtbaar te maken
      Lijn aanpassen
    2. Klik op de begin- of eindaanpassingshandgreep
    3. Druk op Shift+/ om de greep stap voor stap te verplaatsen (een = één noot/rust of één maat, afhankelijk van het lijntype). Opmerking: Je kunt Tab gebruiken om de focus tussen handgrepen te verplaatsen tijdens het aanpassen.
    4. Verfijn de positie van handgrepen met behulp van de toetsenbordpijlen / indien nodig. Merk op dat dit geen invloed heeft op het afspeelbereik van de lijn.

    Net als bij legatobogen en overbindingen, is het aanbevolen om Shift te gebruiken bij het aanpassen van de lijnlengte met de pijltjestoetsen om ervoor te zorgen dat het afspeelbereik ook dienovereenkomstig wordt aangepast.

    Diagonale lijnen maken

    Lijnen zijn standaard altijd horizontaal maar je kunt elke lijn diagonaal oriënteren door het overeenkomstige vakje in het Eigenschappen paneel aan te vinken. Zodra deze optie is ingeschakeld, kun je de hoek van een lijn aanpassen door de begin- en/of eindhandgreep omhoog of omlaag te bewegen.

    Lijntekst bewerken

    Om de tekst van tekstlijn elementen zoals "systeemtekstlijn", "notenbalktekstlijn" en "barré-lijn" te bewerken:

    1. Selecteer een tekstlijn element in je partituur
    2. Ga naar het Eigenschappen paneel
    3. Klik op het tabblad Tekst in het Lijn gedeelte (afhankelijk van het gekozen element)
    4. Typ de gewenste tekst in het veld Begin tekst.

    Opmerking: Als de tekstregel meer dan één systeem omvat, wil je misschien ook de inhoud van het veld Vervolgtekst aanpassen.

    Zie ook